eigen foto
Inschrijvingsgeld voor tornooien (update)
Enkele bedenkingen rond de strategie hoe tornooien in de markt gezet worden qua inschrijvingsgeld.Toen ik vorig jaar op vakantie naar Noord-Spanje ging, viel me op dat hotels flink beginnen doorrekenen voor autoparking. Bij sommige hotels kwam er gemakkelijk 10% bovenop de kamerprijs bij. Goed, je betaalt voor het comfort van een veilige standplaats, maar ik schrok wel even van de prijzen. Ik herinnerde me niet dat dit enkele jaren terug dit ook al courante business was. Recent merkte ik nog iets op: soms (zie ook mijn artikel over het tornooi van Givet) wordt de incheckperiode zo sterk ingeperkt (tot een periode van 2 à 3 uur in de late namiddag – niet ’s avonds!), dat er een surplus bijkomt als je buiten die periode aankomt – een surplus die oploopt naarmate de afwijking van het toegelaten tijdslot groter wordt.
Het doet denken aan Ryanair toestanden, waar je betaalt voor het recht op een gratis annulering (!), voor extra beenruimte, voor extra koffers, voor ... Michael O’Leary werd onlangs tongue-in-cheek met zijn eigen middelen teruggepakt in een Iers restaurant, waar hij zijn rekening verdubbeld zag met toeslagen als “extra leg space”, “quiet area reservation” en dergelijke – hij kon er om lachen. Hij zou het trouwens nooit gevoeld hebben in zijn portefeuille, aangezien hij wat later op koers lag voor een monsterbonus en die ook binnenhaalde.
Schaaktornooien evolueren ook naar modellen met verschillende tarieven. Ik begrijp dat wie vroeg inschrijft, minder betaalt – organisatoren willen zekerheid, en een groot aantal inschrijvingen geeft hen zekerheid dat het tornooi geen financiële strop wordt. Immers, een groot deel van het prijzengeld wordt betaald met het inschrijvingsgeld.
In België en in andere landen zijn voorinschrijvingen met variabel inschrijvingsgeld al min of meer ingeburgerd. Een mooi voorbeeld is het tornooi van Sydney: het +2000 elo tornooi kost (omgerekend ongeveer) 180 EUR voor early birds, 190 EUR erna en zelfs 200 EUR voor late beslissers.
Dat er verschillen zijn voor titelhouders, is ook begrijpelijk. Het geeft extra cachet aan je tornooi als je (groot)meesters aan je topborden hebt zitten. Vaak kunnen I(G)M’s gratis spelen, betalen FM’s minder, en de niet-titelhouders dokken de volle pot. Zie bv de condities voor de open(s) van Gent. Ik vind het een logische “beloning” voor de inspanningen die deze spelers in het verleden gebracht hebben om dat niveau te bereiken. Dit speelt soms mee in een “officiële” beoordeling van de aantrekkelijkheid van een tornooi (zie het (onregelmatig verschijnende) Spaanse schaaktijdschrift Jaque). Zie hierna voor een foto van hun rangschikking van Spaanse tornooien. Wie een woordje Spaans spreekt, zal de criteria kunnen lezen (onderaan), waarmee rekening gehouden wordt. Bemerk dat meer subjectieve criteria als sfeer, randactiviteiten, goede mogelijkheden voor analyse, nabijheid bar en sanitaire voorzieningen hier niet in meegenomen worden.

Maar dat er ook meer en meer tornooien financiële grenzen trekken bij bepaalde elo’s is toch een beetje bij het haar getrokken. Pascal De Kaey speelde mee in Reykjavik, en mocht 220 EUR neertellen – voor een NG liep dat op tot 340 EUR. De volledige tabel kan je hier vinden.
Ergens vind ik dit vreemd. Waarom zou een NG meer moeten betalen dan bv een speler in de range van 1800-1999? Ik begrijp dat hier weer het argument speelt “we willen een zo sterk mogelijk tornooi (ook om sterke spelers aan te trekken, want ook spelers van 2500 willen wel eens een 2700 tegenover zich), dus schrikken we de mindere spelers financieel af”, maar ergens klopt het niet op ethisch vlak. Ik begrijp de logica dat het financieel interessanter is om het zo te spelen, dan een minimum elo van bv 2000 te eisen (voor een A-open, om dan een B-open te organiseren voor de lagere elo’s, waar je dan misschien geen hoger inschrijvingsgeld kan vragen aan lager gekwoteerde spelers). Tenslotte bied je als organisator de kans aan een zwakke speler om tegen sterke spelers uit te komen in een één-op-één partij, en dat verrechtvaardigt dan volgens die logica het hogere bedrag. De zwakke speler vind dan dat hij waar voor zijn geld heeft gekregen, de sterkere speler weet dat hij misschien één zwakke speler gaat ontmoeten, maar dat die zwakke speler hem op het einde van de rit wel helpt betalen.
Een andere onderverdeling in inschrijvingsgeld is deze volgens leeftijd. Ik ga ervan uit dat de redenering hier de volgende is: jeugd heeft nog niet altijd de middelen, ouderen moeten rondkomen met hun pensioentje, en de werkende klasse heeft wel de middelen (alleen soms niet de vakantiedagen). Dit lijkt me veel objectiever en rechtvaardiger dan een onderscheid volgens elo. Een voorbeeld is hier Menorca, waar jong en oud 120 EUR betalen, en de working class heroes 150 EUR. Ferme tarieven, maar het prijzengeld van 26.000 EUR cash moet van ergens komen. Voor het reis/tornooiverslag verwijs ik graag naar de reisverslagen van Koen Leenhouts).
Ondertussen gaat – dankzij inflatie – het inschrijvingsgeld wel constant omhoog. Was het vroeger nog mogelijk om voor 50 EUR aan een tornooi deel te nemen, vandaag de dag mag je bijna blij zijn dat je voor minder dan 100 EUR kan spelen. Anderzijds is het hogere inschrijvingsgeld misschien een kleine rem om de moderne plaag van forfaits te beperken, hoewel... In de Limburg open (begin juni) was het weer raak: in de A-open: 15 uitvallers op 77 deelnemers; in de B-open 23 uitvallers op 97 deelnemers; in de C-reeks: 13 op 86 en in de D-reeks 2 op 22 en bij de veteranen geen uitvallers. Hier lijkt een belangrijker factor voor uit een tornooi stappen de vrees om elopunten te verliezen: minder uitvallers in de lagere reeksen en bij de veteranen. Mag ik stellen dat zij meer voor hun plezier spelen, en een elopunt meer of minder er niet toe doet?
Wie een substantieel bedrag heeft neergeteld om te spelen, is misschien minder geneigd om uit het tornooi te stappen. Het is misschien interessant om te kijken hoeveel elopunten “kosten” (aantal uitgegeven elo per gewonnen of verloren elopunt). Een analyse volgens dat stramien werd in de vorige eeuw door sommige professionele Amerikaans-Russische (groot)meesters gedaan, om te zien of hun deelname aan een Amerikaans open tornooi een positief saldo zou opleveren. Het prijzengeld werd gecheckt, het deelnemersveld geanalyseerd, en dan werd de kans ingeschat om bv in de top vijf te eindigen. Wanneer de onkosten (verplaatsing, hotel, ...) hiertegenover beperkt waren, gingen ze deelnemen, anders niet – teveel financieel risico. Maar dat is een ander verhaal.